Het moet me van het hart: Dat, terwijl ik daar op de knusse Scheemda-baan zat te soezen - waarschijnlijk onder invloed van een natuurverschijnsel: de zon; werkelijk er was zon! - en rondom mij de paarden al dan niet lustig draafden of hobbelden, mij een visioen is verschenen.
Ik zag daar een rij hokjes, keurig in de verf, met veel prettige mensen, die zich voor de loketten verdrongen en ik hoorde, met dankbaarheid namen van ministers en Kamerleden noemen. Het was, in mijn verbeelding, een druk heen en weer geloop van ontelbaren, aangetrokken door de magische „toto". En temidden van hen de grote voorvechter, de heer Siemens, handenwrijvend dat alles aanziend. En ik nam waar, hoe zijn lippen prevelden: „het gaat goed met het paard, ons paard. Zijn toekomst is verzekerd". Helaas, de droom was prettig, het ontwaken bitter. Want wel leek het alles zo mooi daar tussen die fraaie hoge heggen, en rond de duiventil, welke jurypost heet, doch eilacie, er waren geen hokjes, er waren geen duizenden, er was geen „toto". Wel was er de Siemens-voornoemd, maar niet de handenwrijvende; wel werden namen genoemd - zie boven - doch niet met prettige dankbaarheid, doch met een ondertoon van wrevelig ongeduld.
Scheemda is een prettige plaats met prettige mensen, als die kleine dictator Derksema, Vinckers, die met de paarden op- en vergroeide en al die anderen meer; maar al straalde het optimisme ook de levendige oogjes des heren Derksema uit, feit is, dat de courses niet meer je dat zijn. En men mag zich dan, zich realiserend, dat wie zich aan een ander spiegelt, zich zacht spiegelt, voorhouden, dat in vergelijking met andere draverijen, het bezoek in Scheemda goed was, dat die fraaie eerste rang, die natuurlijke zittribune, bekleed met sappig gras, goed vol was, dit alles neemt niet weg, dat de toekomst der paardensport even somber lijkt als de donkere wolken, welke de goedheid hadden om gisteren vóór Scheemda te blijven hangen, even klein als de postuur des heren Derksema, terwijl ze toch zo groot kon zijn als de goede wil van al die Scheemders, Veendammers, Winschoters, om maar bij hen te blijven, die in „Panman" hun zorgen bij een goede maaltijd hebben trachten te vergeten.
K.