‹ overzicht

't Gaet vaeck nae de gonst en niet nae de const...

Vrijdag 31 december 1948

Het moet me van het hart: Dat me, nu Gij en ik straks een denkbeeldige sprong zullen maken over een even denkbeeldige lijn, de wijze woorden van Ovidius: „ieder einde is een begin", te binnen schieten. Want is het niet eigenlijk zó, dat de laatste seconde van een voorbijgegaan jaar, tevens het begin inhoudt van een nieuwe periode!


En gaat niet eveneens het leven in dat nieuwe jaar gewoon verder, alsof er geen pauze is! Het Leven in al zijn geledingen, ook sport. Het overgaan van Oud naar Nieuw is in feite niet anders dan een even terugblikken en dan haastig verder gaan, voortbouwend op de ervaringen van de afgelopen jaar-periode.

Natuurlijk, de omstandigheden van thans zijn welhaast allesbedelvend en laten nauwelijks tijd voor andere zaken dan de daverende dingen van de dag. Maar juist daarom ook is het zo van belang, dat er de sport is èn als middel tot het lichamelijk beter maken en - mede daardoor - tot afleiding en tot het in staat stellen de storm van deze tijd beter het hoofd te bieden.

En daarom waag ik het op dit ogenblik ook even terug te tasten op de sport in 1948. Het jaar is rijk geweest aan gebeurtenissen; de Olympische Spelen, waarin ons land dank zij mevr. Blankers-Koen vooral, maar ook door Nel van Vliet, de hockeyers etc. een zo uitstekend figuur heeft gemaakt. Dat is goede propaganda geweest, waarbij de sport als ambassatrice eens te meer uitstekende diensten bleek te kunnen verlenen..

Dat verheugt me, omdat de betekenis van de sport - lees: lichamelijke opvoeding - nog niet die erkenning heeft, welke ze verdient. Dat moge ook de overheid in het algemeen wel eens wat meer dan tot dusverre bedenken. Er begint wat gang in te komen, er wordt wat gedaan - men denke aan de verbeteringen te Groningen en Leeuwarden b.v. - maar als ik toch van iemand als de Burgemeester van Groningen beluister, dat de weg ter bestrijding van de straatbaldadigheid vooral gezocht moet worden via jeugdverenigingen en jeugdzorg, dan vraag ik me toch af, of men wel volkomen doordrongen is van de opvoedende kracht, welke van de sport uitgaat. Zou het niet, vraag ik me af, aan te bevelen zijn juist ook de sport in die baldadigheidbestrijding te betrekken! En dan, er moge een grote verscheidenheid in verlangens zijn, in één opzicht zijn vrijwel alle takken van sport het eens: er moet ruimte komen. Gelukkig schijnen er wat dat betreft, voor Groningen zich enige perspectieven te openen, terwijl ook elders de geneigdheid om behoorlijke sportparken aan te leggen, schijnt te stijgen.

Maar goed ook, want het buitenlands contact is in 1948 aardig uitgegroeid en het is natuurlijk een eis van beleefdheid om gasten zo goed mogelijk te ontvangen.

Er zijn Denen, Surinamers, Luxemburgers, Tsjechen en Amerikanen geweest (voetbal, athletiek, turnen en volleybal) en het is niet uitgesloten, dat er op de ingeslagen weg zal worden voortgewandeld. Vanzelfsprekend samen met de Engelsen in het kader van het sportschema. De eerste maanden van 1949 zullen hiervoor de hard nodige voorbereidingen moeten brengen. In Newcastle b.v. is men, zo weet ik, geneigd om de sterkst mogelijke voetbalploeg in het veld te brengen, zodat het meer dan ooit de taak der afdelings t.c. is om serieus de Groninger ploeg te prepareren. Ik geloof trouwens toch, dat er aan het opleiden van vertegenwoordigende ploegen in het algemeen wel wat meer aandacht mag worden besteed. Vooral nu, naar het mij wil voorkomen, de zaak extra moeilijk is doordat de animo bij de sportbeoefenaren blijkbaar zakkende is. Dat Is nog altijd de bezettingsmentaliteit! Maar, en dan doel ik speciaal op voetbal, ook nog iets anders. Men heeft uit Engeland het S.S.S. geïmporteerd en elke vereniging bijna heeft zich gehaast om het voor de ploegen aan te wenden. Bij sommige lukte dat, bij vele niet en juist in die elftallen deed dat de animo bij voorhoede- en halfspelers dalen. Daar redeneert men in de geest van „wat heb ik er aan elke Zondag opnieuw lijf aan lijf te moeten vechten, - of, mijn plezier gaat weg, nu ik een „opdracht" heb, naar welke het geheel zo nauw luistert".

Zie, dat acht ik een groot gevaar voor de toekomst der voetballerij en met Horatius zou ik daarom met nadruk willen adviseren eerst te overwegen wat de schouders van Uw spelers wel en wat zij niet kunnen dragen. Sport moet zijn, zoals de Genestet dat zegt:

     

       „Daar is maar één spel,

        Dat mijn hartstocht Is

                         en weelde,

        Daar 'k alles voor laat staan 

        En dat mij nooit verveelde"

 

Eerst dan zal ook voetbal weer zijn, zoals wijlen mr J. B. Kan getuigde:

„Wie beseft, hoe wilskracht, moed en vastberadenheid nergens beter leerschool kunnen vinden dan binnen de witte lijnen, wie zich rekenschap geeft van de duizenden en nog eens duizenden, die met ongekend vuur, zelfs op zomeravonden het spel beoefenen, wie de geestdrift weet te waarderen van de veelkoppige massa, die de grote wedstrijden luister bijzet, hij moet erkennen, dat meer dan een spel de voetbalsport is een machtige schakel in de keten der volksontwikkeling".

Ai! Nu zie ik boze gezichten bij de nlet-voetballers-wel-sportbeoefenaren. Maar ik sla hun de wind uit de zeilen en verklaar gaarne, dat ook zij dergelijke schalmen (let op zetter - een a en geen e) zijn. Speciaal gymnasten en handballers!

Maar wat die duizenden en duizenden buiten de lijnen betreft, nou moe, daar is wel wat kaf onder het koren en er zou misschien aanleiding zijn tot reclassering onder het motto „verbeter de sport, begin met de supporters en.... spaar de scheidsrechters". Bedenkt, gij toeschouwers, indien gij afgunstig zijt op de tegenpartij, dat afgunst altijd de meest oprechte vorm van vleierij is.

Is Uw club niet daar, waar gij haar gaarne zoudt wensen, denkt dan aan de wijze woorden van Ovidius, dat „een treurig begin door voorspoed gevolgd wordt."

Tevens wil ik hiermee die clubs, die takken van sport, welke het „niet naar de zin gaat", een hart onder de riem steken. Maar, voeg ik er aan toe, maak dan ook het vaste voornemen om er iets beters van te willen maken. Immers, te willen genezen, is reeds half gezond. Steekt voor zover nodig, de hand in eigen boezem, vraag U af of er, ten aanzien van Uw discipelen, wel steeds een juiste houding is gevonden, of er heel misschien wel eens gehandeld is naar het spreekwoord: „t Gaet vaeck nae de gonst en niet nae de const". En tracht vooral Uw discipelen voornoemd er van te doordringen, dat hij of zij, die niet toepast, wat geleerd is, op de slechte weg is.

Het is Graf, die U dat voorhoudt en met zijn woorden besluit ik deze hartekreet in 1948, hopende dat 1949 voor mijn lezers voorspoedig moge zijn. En niet het minst ook voor de sport, welke, dat weten de naar eenheid strevende schaatsers, de zwemmers, dammers - die nog onlangs een aparte bond oprichtten - wielrenners, die 1948 in de N.W.V. met „herrie" besloten, en vele anderen, met tal van vragen 1949 binnentreedt. Doch gelukkig in de paardensport door de totalisator een hechte steun vindt. Allen zij Vondel ten voorbeeld gesteld, die ons voorhoudt, dat, wie triomfen wil, moet leren strijden. Dat moge voor 1949 aller devies zijn!

K.

Nieuwsblad van het Noorden, Oudejaarbijlage, Vrijdag 31 december  1948