‹ overzicht

Het tegenbeeld van een in de spiegel kijkende aap, blijft dat van een aap...

Maandag 11 juni 1951

Het moet me van het hart: Dat Karel, Henny, Kees, Johan, Lammert en Piet, zoals de heren Lotsy, Valkema, v.d. Meulen, Mulder, Steinfoorte en Kraak gemeenlijk worden aangesproken door hun intimi, daar op het duivenplatje van de Heerenveen-tribune, mekaar wel eens zullen hebben aangekeken.


Misprijzend aangekeken, omdat de Heerenveen-zon, die zo lang warm geschenen heeft, nu schuil ging achter een wolkendek, dat ook verkillend moet hebben ingewerkt op de supporters. Ik mag ze wel, die. soms wat chauvinistische, schare. Je kunt er zo heerlijk critiek op leveren, want niemand beschouwt die als op zich gemunt. Daarom durf ik nu te zeggen, dat zij wel eens wat veel verlangen en nog altijd niet dóór schijnen te hébben, dat het tegenbeeld van een in de spiegel kijkende aap, dat van een aap blijft. Met welke schoonklinkende vergelijking ik beoog te zeggen, dat men niet meer moet eisen dan gegeven kan worden. Dat mag alleen onze onvolprezen financiële tacticus, bekend onder de naam Lieftinck. Maar niet de supporter. Die moet bij al zijn enthousiasme niet vergeten, dat ook bij Heerenveen willen niet altijd kunnen inhoudt. En dat zelfs, zoals Heine reeds uitdrukkelijk heeft verzekerd, de felst schijnende zon eenmaal moet ondergaan. Heerenveen heeft jaren de Noordelijke voetbalschare gelukkige uren bezorgd en nu de eenmaal gerenommeerde ploeg de kracht ondervindt van beter voetbal, past het in dankbaarheid te gedenken wat eenmaal was en wat nog wel kan wederkeren ook. Als men in het Friese Haagje maar beseft, dat eveneens op de voetbaldeur staat: duwen! Doorzetten. Evengoed als die knapen, die daar Zaterdag in Meppel als moedige pedaalridders een lustig steekspel hebben laten zien. Meppel is een nijvere stad en de levendigheid van haar dagelijkse beeld was heus terug te vinden in de actie dier wieleracrobaten, met hun puur enthousiasme dat (nog) niet gedrukt wordt door de zucht naar „goud", waarvan Guido Gezelle zegt, dat het de liefde breekt, alleen reeds als je ervan spreekt. De liefde voor de ware sport die daar in Meppel nog hoogtij vierde. Waar de deugd - van deze vorm van lichamelijke opvoeding - nog beoefend werd om de deugd zelve. En niet om beloond te worden, zoals in het nationale wielercircus maar al te vaak het geval is. Dus, proficiat Meppel en proficiat Noordelijke renners en denkt aan Beets" wijze woord: „Gij moet nooit op loon hopen".

K.

Nieuwsblad van het Noorden, maandag 9 juni 1951