‹ overzicht

Zunner waark gain hunnig...

Maandag 31 december 1951

 Het moet me van het hart: Dat de concentratie, nodig voor de denkbeeldige sprong, welke U en ik straks over die denkbeeldige scheidingslijn tussen 1951 en 1952 gaan maken, slechts zeer gedeeltelijk slaat op het feit, dat ik al weer op weg ben naar „een jaar ouder", maar vooral voortvloeit uit het fluïdum, dat zijn oorsprong vindt in het voorbij gegane.


Een sfeer, welke mij voor ogen tovert wat 1951 voor vreugde en leed heeft gebracht. Waarbij ik het met de levenswijzen eens ben, dat argumenten nooit geteld, maar gewogen moeten worden. En dan welt uit mijn hart op een woord van erkentelijkheid en dank voor al diegenen, die op sportgebied iets bijzonders gedaan hebben, waardoor zij trouwens ook aan hoogstaande mensen - het publiek - hebben behaagd, hetgeen volgens Horatius geen geringe lof is. Maar eveneens acht ik het in deze mijne rubriek gerechtvaardigd waarderend te getuigen van allen, die in leidende functies gedaan hebben, wat behoorde te geschieden. Hoewel zij, mét Nicolaas Beets, weten, dat nooit op loon gehoopt moet worden. Wel op afgunst en ondank, omdat zovelen, leerlingen nog op het levenspad, beslissen terwijl de meesters gissen, hetgeen Staring reeds afkeurde. Maar deze' laatste wist dan ook wel, de leerlingen niet, dat het zo dikwijls naar de gonst en niet naar de const gaat. Gelukkig, er waren maar enkelen van dat kaf onder de geweldige korenoogst in de sport. Heeft U wel eens bedacht, wat die sport eigenlijk doet? Overdenkt dat dan eens als U vanavond bij oliebollen en aankleve van dien, tijd heeft. En herinner U die duizenden, die Zondag in, Zondag uit naar buiten trekken. Ach ja, wat maakt die wedstrijdsport, als ik Cats Jr eens wat heel vrijelijk mag aanhalen, toch eigenlijk heel de wereld blij. De mannen, als ie begint en de dames als ie verdwijnt... Ja, die vrouwen hebben het inderdaad niet zo gemakkelijk. Of ze zitten op de tribunes Jan, Piet en Klaas uit te foeteren omdat deze niet doen wat der vrouwen sportief verlangen is of omdat zij niet en hij wèl naar de wedstrijden gaat. Maar die dames zou ik uit de grond van mijn vaak zo overvol hart bij de jaarwisseling ter overdenking willen meegeven, nooit de zon over haar toorn te laten ondergaan. Bedenk dat de mens - en dus ook de man - eerst bij de sport zich natuurlijk openbaart. Dan is hij eerst werkelijk wat ie is, het - meestal tenminste - ongekunstelde wezen. Zowel rond als binnen de lijnen. Vaak ridderlijk, maar nu en dan ook wel eens in conflict rakend met de geschreven en ongeschreven wetten der sportiviteit.

Mijn hartekreet tot deze laatste categorie is: bezin U nu eens extra en tot de eerste: mocht de overtredende tot inkeer komen, beschouw hem dan niet als misdadiger, want het is zoals Galsworthy reeds zei, dat men iemand, die als misdadiger behandeld wordt, er zeker tot één maakt. Beide categorieën stappen daarom met de beste voornemens het nieuwe jaar in en realiseren zich mét Seneca, dat te willen genezen, reeds half gezond is en dat spelen voor zichzelf logisch inhoudt spelen voor zijn naaste. Dus, ook gij krakelenden, handen in elkaar. En zeker dezulken, die telkens weer met getrokken lanzen en wapperende vanen op de vurige rossen des geschreven of gesproken woords elkaar in de amateurismearena bekampen en evenals weleer de ridders van hunne schone jonkvrouwen, zich bloemen toegeworpen zien dan wel netels. Het ligt er maar aan of de toeschouwers van deze titanenpennestrijd betalenden of betaalden zijn. Men weet, dat (voetbal) Karel de Grote met zijn KNVB besturende heirscharen te velde getrokken is tegen professionalisme. In zijn blazoen schittert in karmijnrode letters Vondel's woord: men smore 't wassend quaet bijtijds in zijn geboorte en ook Erasmus' waarschuwing, dat men eerder de duivel kan oproepen, dan hem bezweren. Ook voor deze strijd echter Anonymus' raad met beleid te doen wat gij doet en aan het einde denken. Evengoed als dat geldend is voor allen in de sport. Zowel voor hen, die met opgeheven hoofde en vierkante borst op de vleugelen van 't succes leven als voor hen, die - vergetend, dat nastreven soms meer genot geeft dan bezitten, zoals Shakespeare voorhoudt - weeklagen over moeilijke omstandigheden. Bedenkt, gij klagers, arm in arm met Ovidius, dat een treurig begin door voorspoed gevolgd wordt. En al hebt ge illusies verloren, zoekt dan Uw troost bij Douwes Dekker, die U verzekert, dat van die gouden paleizen toch nog de ervaring is overgebleven. Weliswaar een schamele hut, maar toch één, welke gevonden waarheden herbergt, om dat zo maar eens uit mijn hart op Uw Oudejaarsavond neer te vleien. Ik zei het reeds vaker, vincere est vivere, zoals de latinisten hebben uitgevonden. Overwinnen is leven, of met andere woorden: zunner waark gain hunnig. Hetgeen nu niet bepaald Latijns is, maar desalniettemin minstens even goed verstaanbaar. Ergo, bij deze overgang dus, op de door Ovidius gegeven basis, dat ieder einde (van een jaar) begin is van het nieuwe (jaar), de overpeinsing, dat er zwarigheden geweest zijn, maar dat dezulke, in Potgieters geest, prikkels en geen struikelblokken moeten zijn. Die wetenschap maakt ook bij mij, dat ik 1952 toch maar weer met nieuwe illusies instap. Zola zegt wel, dat niets minder gezond is dan illusieiemaar ik waag het er op.

K.

Nieuwsblad van het Noorden, maandag 31 december 1951