‹ overzicht

U weet er niets van meneer...

Maandag 17 november 1941

Het moet me van het hart: Dat een voetballooze Zondag toch ook zijn groote bekoring heeft. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik zoo zeer gewend ben geraakt aan een-wedstrijd-iederen-Zondag opnieuw, dat het me gisteren eenige moeite heeft gekost om te wennen aan de idee, dat ik nu niet behoefde aan te dringen op „vroeg-eten”, om over de gedachte heen te komen niet te kunnen luisteren naar de vocale concerten langs de lijnen,


niet te kunnen glimlachen om den-meneer-naast-me-op-de-tribune, die zoo gaarne bereid is om critiek-stroomen op den scheidsrechter oogenblikkelijk af te dammen door zijn „U weet er niets van meneer”, of „dat is volkomen terecht meneer”. En laat me eerlijk zijn, natuurlijk kwam deze voetballozen Zondag me erg ongelegen, omdat ik geen tot berstens toe vol hart zou hebben om naderhand op papier te kunnen luchten. Maar toen dacht ik eraan, dat vele honderden mannen dezen Zondag plotseling weer model-echtgenooten zullen zijn geweest evenals ik en in de beste spullen zullen zijn gaan wandellen. Ik heb dat gedaan en ik moet eerlijk zeggen, dat heeft inderdaad zijn bekoring. Je ziet eens wat anders dan dat plukje gras-met-heftig-dartelende jongelui en temidden van hen een erg eenzame figuur. Je kunt best gaan wandelen door Groningen hoor; een massavergadering van eenden zie je niet elken dag in het plantsoen en tenslotte moet je toch eenmaal die statige singels ontdekken. Dat betaamt een goed Groninger, evenals hij moet kunnen meepraten over het prettige van een loopje langs de kanalen, de vijvers. En, niet waar, door dezen wandel-Zondag kun je den volgenden Zondag, als er weer gespeeld wordt, met iets meer vrijmoedigheid weer aandringen op vroeg eten om naar de voetbalmatch te gaan. Daarom is zoon voetballooze Zondag voor een keer heelemaal niet kwaad.

K.

 

 

 

Nieuwsblad van het Noorden, maandag 17 november 1941