‹ overzicht

Als apen hooge klimmen willen...

Maandag 24 november 1941

Het moet me van het hart: Dat ik gistermiddag nou heelemaal niet den indruk heb gekregen bij iets bijzonders te zijn. O, zeker, de tribune was voller dan anders, en mijn oor ving Friesche klanken op, maar wat daar in het veld heeft plaats gevonden, was nou heelemaal niet iets van een extra voorstelling en me vervelende heb ik me afgevraagd wat de voetbal-meneeren daar in Den Haag toch voor hebben gehad met een wedstrijd als die tusschen gehandicapt Friesland en volledig Groningen. 


Maar misschien willen wij hier in het Noorden ook te hoog klimmen en is Vader Cats’ „als apen hooge klimmen willen, dan siet men strax haer kale billen” op ons van toepasing.Hoe het echter ook zij, de strijd boeide mij maar matig, al moet ik zeggen, dat ik oog heb gehad voor den kleine Velocitas-man tegenover een lid der blijkbaar groote familie Delgrosso. Ik heb met me zelf een weddenschap zitten af te sluiten over de vraag of Kareltje zijn tegenstander nog eens tuschen de beenen zou doorglippen. Hetgeen jammer genoeg niet geschied is. ‘t Was anders eens wat anders dan gewoon geweest, en zou misschien den wedstrijd hebben kunnen goedmaken. De Friezen achter mij hebben, afgaande op hun opmerkingen, meer van hun ploeg willen zien, dan deze gegeven heeft, maar het is nu eenmaal zooals Lichtenberg heeft gezegd „als een aap in den spiegel kijkt, kan daar geen apostel uit kijken”. Waarmede bedoelde zegsman natuurlijk niet op het Friesche elftal heeft gedoeld, maar toch wel te kennen heeft willen geven, dat men niet meer moet verwachten dan te verwachten is. En de Friezen konden er nu eenmaal niet tegen op. Hetgeen ze heelemaal geen schande behoeven te vinden, omdat ze niet op oorlogssterkte waren En dies zat ik daar maar op de tribune, wachtende op het tijdsein van kwart over vier en nu en dan eens kijkend naar Otto Bonsema, die een paar maal met den bal deed wat hij wilde, totdat dat ronde ding hem op zijn beurt eens ging verlakken. Waarbij de publieke hilariteit Seneca’s woorden: „indien ge voor u zelven spelen wilt, moét ge voor uw naaste spelen”, in mijn gedachte bracht. Dat wil zeggen, Seneca zei het iets anders hoor, maar zijn bedoeling slaat ook op voetbalwedstrijden, waarin de meeste speelvreugde wordt beleefd als er eendrachtig wordt gespeeld. Zoo ziet men weer, dat onze voorouders, hoewel zij in hun tijd niet achter de bolle blaas draafden, toch ook voor het voetbalgeslacht hebben gezorgd.

K.

Nieuwsblad van het Noorden, maandag 24 november 1941